Biogas-E ontving een schrijven van OVAM, i.v.m. bermmaaisel. OVAM wil de vereisten voor de verwerking van bermmaaisel nog eens onder de aandacht brengen. Momenteel zijn er nog een aantal vergistingsinstallaties die vergund zijn om dit te verwerken maar indien het digestaat niet nagecomposteerd wordt, wordt dit in de toekomst niet meer toegelaten. Er is hiervoor wel een overgangsperiode voorzien. Biogas-E heeft een vergadering aangevraagd bij Ovam, om de inhoud van de tekst te bespreken. Hieronder vindt u een tekst waarin alles verduidelijkt wordt.
"Op 10 juli 2015 werd het actieplan biomassa(rest)stromen goedgekeurd door de Vlaamse regering. Hoofdstuk 6.2. bevat de strategie voor het beheer van biomassareststromen van groenbeheer, waaronder groenafval. Natuurmaaisel (voor zover niet als voeder gebruikt) en bermmaaisel vallen onder de definitie van groenafval. De strategie bepaalt dat groenafval wordt afgevoerd naar compostering. Dit proces behelst ook een hygiënisatie van het materiaal. Specifiek voor bermmaaisel wordt de afvoer naar vergisting ook toegelaten op voorwaarde dat de afdoding van plantpathogenen en onkruidzaden wordt gegarandeerd.
Groenafval dat na een biologische behandeling wordt omgevormd tot een bodemverbeteraar/meststof, kan enkel als dusdanig worden gebruikt na het verkrijgen van een keuringsattest (bijlage 2.2. en artikel 2.3.1.3. §1 van het VLAREMA). Artikel 2.3.1.3. §4 bepaalt dat het keuringsattest wordt uitgereikt door een erkende certificeringsinstelling overeenkomstig het kwaliteitsgarantiesysteem Meststoffen-Bodemverbeterende middelen (onderdeel van het Algemeen Reglement van de Certificering van organisch-biologisch afval tot grondstof, hierna AR genoemd). Buiten de VLAREMA wetgeving moet er ook nog met de mestwetgeving en federale wetgeving rekening gehouden worden bij het afzetten van bodemverbeteraars. Wanneer natuur- of bermmaaisel worden gebruikt als ingangsmateriaal bij vergisting is het van belang om een voldoende afdoding van plantpathogenen en onkruidzaden te kunnen garanderen. Punt 7.1.3.6. van het AR bepaalt dat in functie van het ingangsmateriaal op digestaat andere specifieke hygiënisatievereisten van toepassing kunnen zijn. Daarom wordt voor het digestaat, waarbij natuur- of bermmaaisel een ingangsmateriaal is, een bijkomende (na-)behandeling opgelegd waarbij de volgende procesomstandigheden gelden:
- Minimum 10 weken verblijftijd bij minimum 45 °C, waarvan minstens 4 opeenvolgende dagen bij minimum 60 °C of 12 dagen bij minimum 55 °C (in deze thermofiele fase wordt de temperatuur minstens dagelijks gemeten).
- Minstens 4 keerbeurten of bewerkingen die het materiaal mengen en homogeniseren.
- Vochtcontrole tijdens compostering.
- Vochtgehalte mag niet te laag zijn (afhankelijk van het gehalte aan organische stof: er wordt gestreefd naar minstens 30 – 40 % vocht tijdens de eerste 10 weken van het composteringsproces). Bij voorkeur in de beginfase nog hoger: 45 – 55 %.
Digestaat van een vergistingsinstallatie die natuur- of bermmaaisel verwerkt moet dus integraal een bijkomende behandeling ondergaan die deze procesomstandigheden kan garanderen. Indien dit niet mogelijk is, kan het natuur- of bermmaaisel ook niet in de vergisting worden verwerkt. Het volstaat niet dat de vergistingssinstallatie vergund is voor het verwerken van berm- of natuurmaaisel; bovenstaande hygienisiatievoorwaarden moeten steeds kunnen worden gegarandeerd. Berm- en natuurmaaisel dat middels een voorvergisting met nacompostering wordt verwerkt moet qua hygiënisatievereisten voldoen aan punt 7.1.3.3. van het AR. Vergistingsinstallaties die lopende overeenkomsten hebben met leveranciers van berm- en natuurmaaisel, kunnen nog leveringen aanvaarden tot 30 juni 2017. Voor vergisters die de verwerking van maaisel niet kunnen uitvoeren overeenkomstig bovenvermelde voorwaarden, zal de OVAM de verwerking van berm- en natuurmaaisel laten schrappen via een artikel 45 procedure zoals voorzien in de Vlarem-reglementering."