Emissies
Biogasproductie uit mest en andere organische materialen biedt een belangrijke oplossing voor duurzame energie, maar gaat gepaard met emissies zoals methaan (CH4), lachgas, NOx, ammoniak (NH3) en koolstofdioxide (CO2). Deze emissies kunnen echter effectief beheerd en gereduceerd worden door de juiste technieken en maatregelen.
In Vlaanderen zijn er strikte regelgeving en emissiegrenswaarden die de uitstoot van biogasinstallaties beperken. Zo verplicht de VLAREM wetgeving bijvoorbeeld gesloten opslag en het uitvoeren van emissiemetingen bij grotere installaties. De Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) legt daarnaast reductie-eisen op voor ammoniakemissies bij mestverwerkingsinstallaties.
De toepassing van Beste Beschikbare Technieken (BBT) minimaliseert de milieueffecten van biogasinstallaties. Maatregelen zoals gecontroleerde opslag, luchtemissiebeheersing en nabehandeling van digestaat spelen hierbij een sleutelrol.
Voor meer gedetailleerde informatie over de huidige wetgeving en de emissies raadpleeg de Witteveen+bos studie uitgevoerd in opdracht van VMM over emissies bij grootschalige biogasinstallaties.
Programmatische Aanpak Stikstof
Vlaanderen legt via de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) beperkingen op om de uitstoot van stikstof terug te dringen en zo de instandhouding van de meest waardevolle natuurgebieden, zijnde de speciale bescherming zones (SBZ) zoals aangeduid binnen de Europese Habitatrichtlijn, te waarborgen. De PAS bestaat uit 5 onderdelen:
1. Emissiereductie
2. Beoordelingskaders bij vergunningsverlening
3. Stikstofsaneringsplan met herstelmaatregelen
4. Flankerend beleid
5. Monitoring en borging
De PAS wordt decretaal vastgelegd in het stikstofdecreet. Hieronder wordt dieper ingegaan op de belangrijkste zaken in dit stikstofdecreet voor vergistingsinstallaties.
Emissiereductie
In de PAS wordt een algemene emissiereductie van 45% NOx-N en 40% NH3-N t.o.v. referentiejaar 2015 vooropgesteld tegen 2030. Dit wordt omschreven als het 'G8 scenario'. Binnen dit scenario wordt aan de mestverwerkingsindustrie een NH3-N emissiereductie van 30% opgelegd. Om dit te bereiken, worden bronmaatregelen opgedragen aan onder andere vergistingsinstallaties die meer dan 40.000 ton mest per jaar verwerken. Deze omvat het uitvoeren van één ammoniakemissiereducerende maatregel tegen 1 januari 2027, tenzij al een maatregel in de vergunning opgenomen is die nog niet in de vergunningstoestand van 1 januari 2015 zat. De vooruitgang wordt in 2028 geëvalueerd door de Vlaamse Regering.
Sinds 11 juni 2024 moet ook rekening gehouden worden met ammoniakemissies uit externe mestopslag bij het bepalen van de impactscore. Vier emissiefactoren zijn momenteel vastgelegd op basis van een Deense studie, zijnde een factor voor externe rundvee- en varkensmestopslag zonder afdekking (respectievelijk 1,03 en 2,30 kg NH3/m²/ jaar), en een factor voor beide bij aanwezigheid van afdekking waar wordt uitgegaan van 70 % emissiereductie door deze maatregel. Behandelde mest, zoals digestaat, valt momenteel niet langer onder deze regels. Toch is er nog steeds verdere onderbouwing nodig van de huidige waarden voor externe mestopslag om deze beter op de werkelijke Vlaamse situatie af te stemmen.
Beoordelingskader bij vergunningsverlening
Bij het (her)vergunnen van projecten dient nagegaan te worden dat eventuele deposities geen betekenisvolle impact hebben op nabijgelegen SBZ. De PAS voorziet in beoordelingskaders voor vergunningsverlening die binnen een plan-MER aan een passende beoordeling onderworpen geweest zijn. Hierin wordt het begrip minimis-drempel geïntroduceerd. Dit is het maximale aandeel van de verwachte depositie t.o.v. de kritische drempelwaarde van het getroffen gebied waarbij geen passende beoordeling vereist is. Het maximale aandeel verschilt tussen landbouw -en industriële projecten. Het ‘landbouw-‘ en ‘industrieel’ kader worden schematisch weergegeven in onderstaande figuur.

De passende beoordeling toont aan de hand van gemotiveerde argumenten waarom de natuur van een SBZ al dan niet betekenisvol aangetast wordt door de activiteit. Hierbij wordt gebruik gemaakt van gerichte modellen en berekeningen waarbij ook de mogelijke cumulatieve effecten in rekening gebracht worden.
Flankerend beleid
Binnen het decreet wordt ook de mogelijkheid tot extern salderen voorzien. Hierbij worden bij de berekening van de totale stikstofemissie en -depositie van een project, de stikstofemissies van een andere bron op een andere locatie die al dan niet volledig definitief wordt stopgezet in mindering gebracht. De mogelijkheid tot extern salderen wordt onderworpen aan een plan-MER waarna de Vlaamse Regering de voorwaarden vastlegt waarbij extern salderen vanaf 1 januari 2025 mogelijk is. Een omzendbrief maakt extern salderen onder voorwaarden (toetsing aan gebiedspecifieke neerwaartse trend, registratie…) echter nu al mogelijk.
Decreet Ammoniakemissiereducerende maatregelen
Dit decreet combineert de AEA- en PAS-lijst en legt de opgesomde technieken decretaal vast. Verder wordt ook voorzien in een versnelde procedure voor systemen die in regio’s gelijkaardig aan Vlaanderen goedgekeurd zijn. Technieken die nog niet opgenomen zijn in de lijst en waarvoor metingen uitgevoerd moeten worden, kunnen een proefvergunning ontvangen. De vergunningstermijn voor deze proefvergunning bedraagt maximaal 15 jaar. Drie maanden na inwerkingtreden van dit decreet stelt het WeComV een meetprotocol ter beschikking. Dit decreet ligt momenteel ter nazicht bij de Europese Commissie.
De lijst van ammoniakreducerende maatregelen bevat nog een grote onvolledigheid voor de sector. De opgesomde technieken zijn vooral gericht op het reduceren van stalemissies. Toch moeten ook bepaalde mestverwerkende bi gasinstallaties tegen 2027 één ammoniakemissiereducerende techniek toepassen. Een snelle uitbreiding van de lijst met valabele mogelijkheden voor hen is dus essentieel.